Palinuro, afb afkomstig van de website van het NIMk

 


NADENKEN OP DE PLECHT

 

door Ole Bouman (1989)

 

Niet ver van Napels ligt kaap Palinuro. Daar kan het wel eens flink spoken, ook als de Tyrrheense Zee kalm en rustig is. Terwijl het lichtbaken op de kust de duisternis regelmatig een ogenblik onderbreekt, houdt roerganger Palinurus de wacht op de brug van een zwalkend galei. Achter hem ligt Carthago, waar het vertrek verraad en de dood van de vorstin had betekend. Vooruit lag Latium, waar spoedig het model van alle usurpatie die de geschiedenis kennen zou gebouwd ging worden. Verraad in Afrika omwille van de heilige opdracht in Europa, godgegeven aan admiraal Aeneas. Vuur was aanstaande. Maar nu, op het water, was er nog tijd om na te denken. Op de brug, de voorplecht, bij de mast, in het ruim, op de achtersteven bij het roer, waar ten schepe hij zich ook bevond, hij dacht na en vond in de gangen van zijn geest de onvermijdelijkheid van zijn desertie. Palinurus ging van boord…

Dit is het verhaal dat Nol de Koning vertelt met zijn video-installatie Palinuro, die tot en met de laatste dag van dit decennium te zien is in galerie Rene Coelho. Terwijl hier te lande de vereniging Vrienden van het Gymnasium van doodsvermoeidheid de noodklok nog maar nauwelijks weet te luiden, heeft De Koning een werkstuk van klassiek-gymnasiale allure gemaakt. En daarbij komt: het is schitterend en het schittert. In een verduisterd vertrek kan men zittend de rug keren naar een grote foto met vage vlekken van een niet al te woelige zee. De toeschouwer kijkt naar drie monitoren waarover de melancholie van Palinurus in al haar vormen en fasen glijdt. Het middelste beeldscherm is gereserveerd voor het telkens terugkerend zoeklicht van de vuurtoren op de klif. Links en rechts, af en toe begeleid door klanken van Berlioz, zien we water, steeds maar water, van boven en van onder, nauwelijks beschenen door het karige licht dat het uitspansel de nacht gunt. Soms wordt het beeld van klotsende baren onderbroken door vissen, vogels, vuurpaarden, klassieke bronzen en uitstortingen van vulkanisch bloed in een lange, visuele innerlijke monoloog. De lichtbundel op het middelste scherm wordt af en toe verdreven door een wolkige vuurkolom in de verte.
Gemeten aan de scherpte van de beelden, de spitsvondigheid van gedachten, de droefgeestigheid van de wil tot vluchten, heeft Palinurus veel te overdenken. Hij, de stuurman van het vlaggeschip van Aeneas’vloot, wordt in Vergilius’epos van het schip afgeschreven wanneer hij weigert aan de voorspelbare verleiding van de slaap toe te geven. ‘Toen heeft de god een twijg met Lethe’s nat en met bedwelming uit de stroom der Styx hem boven ’t hoofd gezwaaid en al ’t verzet gebroken van zijn slaapomfloerste blik. Zodra rust hem ontspanning had gebracht, stortte zich Slaap op hem en wierp hem met een deel der plecht en ’t hele roer in zee, hals over kop, met vruchteloos hulpgeroep.’ Drie dagen dobberde de drenkeling rond, tot hij aanspoelde op de rede van Velia. Daar wachtte hem, naar Vergilius’ woorden, geen redding maar roofmoord. Later, bij een toevallige ontmoeting aan de ingang van de onderwereld, spreken Palinurus en Aeneas elkaar weer en kan de stuurman zijn relaas doen: ‘Gered zou ‘k zijn, als wreed volk niet, terwijl ‘k met nat gewaad bezwaard krampachtig rotsen hield omklemd, mij had vermoord op hoop van rijke buit.’
Maar niet iedereen is nadien er even overtuigd van geweest dat de stuurman een ongelukje was overkomen. Nol de Koning, in navolging van de Engelse schrijver Cyril Connolly, laat Palinurus, die wij overigens alleen via de beelden van zijn geestesoog leren kennen, met opzet van boord gaan. De Koning ziet de gebeurtenis als een verzetsdaad tegen de onontkoombare voltrekking van een gewelddadig wereldlot.
Had De Koning het bij deze anekdotische vertelling gelaten, het benodigde halve uur had hem het verwijt van breedsprakigheid opgeleverd. Maar met de nu gemonteerde beeldpoëzie heeft de maker, gelijk Hermann Broch in Der Tod des Vergil, recht gedaan aan het gezang en gedroom in de Vergiliaanse poetica. Wat is nog tijd voor personages die niet kijken op een eeuwigheid?

‘De Groene Amsterdammer’ vol.113 no 50, Amsterdam, 1989

> art J.H.Sassen  > art Nederland 4 > art O.Bouman  > art M.Nio

 > persstemmen