ET IN ARCADIA - ELISSA'S GLOED
Synopsis van het muziektheaterstuk
Intro
Referentiemuziek Haendel. O Numi eterni - O stelle, stelle! Que fulminate, empii tiranni. (O eeuwige Goden, o sterren, sterren! Wie slaat de goddeloze tirannen neer.)
Videoprojectie in de lege nevelige ruimte achter de schermen op het middentoneel, met als beeld een adelaar die een zwaan achternazit. In die naar achteren gelegen ruimte van de projectie staat in het donker de eivormige aardenwerken omphalos, die pas aan het einde van de intro wordt aangelicht.
Het achtervolgingsbeeld is een verwijzing naar het mythologische verhaal van de verkrachting van Nemesis door Zeus, die zich in een zwaan veranderd had en, om Nemesis te misleiden, geholpen werd door Aphrodite, die zich daarvoor in een adelaar had veranderd. De zwaan - maar dit vervolg wordt verder niet uitgebeeld - zocht en kreeg bescherming bij Nemesis, die niet wist dat Zeus zich in een zwaan had veranderd. Zij legt een ei als vrucht van die verkrachting op de helling van de berg Helikon - het ei waaruit Helena Neaira’s moeder Helena van Sparta en van Troje geboren wordt.
Wraakzuchtige stem van Elissa’s schim uit de verte met Haendels bovengenoemd recitatief, eindigend met het aanlichten van het aardenwerken ei dat, maar dan zonder sokkel, dezelfde vorm heeft als de omphalos (navel-steen) van Delphi. En dan niet die uit het museum van Delphi, maar de ‘stand-in’ die naast de Apollotempel staat, vlak bij de spleet waardoorheen het orakel van Delphi haar spreuken liet klinken.
Aardenwerken eivormige omphalos op het achtertoneel.
Eerste scène
Referentiemuziek Rossi.
Kassandra - dochter van de Troiaanse koning Priamos en vanwege Apollo een zieneres en orakel van Troia - was in de nacht van de val van Troia verkracht en met alle andere Troiaanse vrouwen als krijgsbuit meegenomen. In het Griekse scheepskamp had Agamemnon, aanvoerder van de Grieken, die vanwege haar schoonheid verliefd op Kassandra was geworden, haar als zijn toekomstige bijvrouw opgeëist.
Terwijl Kassandra wacht op het moment dat zij naar het schip van Agamemnon zal worden gebracht, ziet zij in een visioen dat Aineias met een groep Troianen de stad is ontvlucht en dat zij zich op een heuvel buiten de stad hebben verzameld. Zij hoort Aineias verslag doen van zijn ontmoetingen met de schimmen van zijn vrouw Kreousa, die die nacht in Troia omgekomen is, en van zijn wapenbroeder Hektor, die al eerder was gesneuveld. Zij hadden hem de reden onthuld waarom zij die hier staan Troia moesten verlaten en wat het doel is van hun zelfgekozen ballingschap: Hesperia (Italia), waar voor allen nieuw geluk en een rijk zullen wachten. Ook ziet Kassandra dat Aineias een jonge vrouw als oorlogsbuit heeft meegenomen: Helena Neaira, dochter van Helena, de van origine Spartaanse koningin om wie de Grieken de oorlog tegen de Troianen begonnen waren.
Kassandra zing hardop in zichzelf Aineias honend toe, waarbij zij wat zij in haar visioen van hem hoort en ziet met de nodige zelfkwelling, vanwege haar half-platonische liefdegevoelens voor Aineias, deels herhaalt en becommentarieert. Ze voorziet en voorspelt - ook al zou Aineias haar niet hebben geloofd indien hij haar daarover zou hebben gehoord (zoals niemand haar geloofde, als gevolg van een straf die Apollo haar had opgelegd) - zijn verraad aan een koningin met wie hij zich onderweg als was het een huwelijk zou verbinden. Met als gevolg dat die koningin zelfmoord pleegt en in haar laatste woorden een vloek over Aineias en zijn missie zal uitspreken. Ook voorspelt zij dat hij met dit verraad de steun van een Oude Beschermster verliest en die van een groot deel van de Troianen - waaronder alle vrouwen - die nu met hem mee gaan. En dat de belofte van Poseidon aan Aineias’ moeder, Aphrodite:
Vrees niet! Hij zal gerust de haven van Aornos halen naar uw wens. Slecht één man zult u op zee verliezen: één zal lossing zijn voor velen. (Aeneis 5 v. 812-15)
uiteindelijk weinig tegen Elissa’s vloek zal kunnen doen.
Larnax op het toneel, op de vloer voor de rechterwand, die enigszins wordt aangelicht op het moment dat Kassandra over Poseidons belofte aan Aphrodite begint.
Tussenspel (1)
Referentiemuziek Haendel, recitatief: Fatemi uscir di senno! (Maak me maar buiten zinnen!)
Nemisis en Aidos hebben zich naar Kumai begeven, waar Aineias eerst de Sibylla van Kumai, Deiphobe genaamd, moet bezoeken. De Sibylla heeft Aineias - die onder mysterieuze omstandigheden de nacht voor de aankomst in Italia zijn stuurman Palinourus was kwijtgeraakt en op de ochtend van de aankomst zijn trompetter Misenos - naar de grot aan de rand van het Aornosmeer gebracht, waar zich de toegang tot de onderwereld bevindt.
Zij heeft nu zij daarvan terugkeert in haar handen de gouden tak die Aineias als schatting voor Persephone, koningin van de onderwereld meegenomen had en de tritonschelp van Misenos. Aineias heeft de tak - voor een levende nodig om de onderwereld te kunnen betreden en er ook weer levend uit terug te kunnen keren - niet langer bij zich omdat zijn tocht door de onderwereld als voorbereiding op zijn missie aan land aan de rand van het meer alleen maar in een droom gebeurt. Deiphobe heeft zelf van de tak gebruik gemaakt om hem met water uit het meer te besprenkelen en in slaap te brengen, gelijk Elissa haar doodsbed met Aornoswater had verzacht.
De Sibylla legt de tritonschelp, die nog bij Misenos’ brandstapel op het strand had gelegen, bij de larnax op de grond, schudt de bladeren van de tak, en werpt de nagenoeg kale tak op één hoop met de larnax en de tritonschelp.
Wanhopige stem van Elissa’s schim uit de verte met Haendels Fatemi uscir recitatief.
Tweede scène
Referentiemuziek Rossi.
Deiphobe geraakt in trance en droomt als zieneres hardop met Aineias mee, terwijl zij spreuken schrijft op de bladeren die op de grond zijn gevallen. Zij het dat zij in haar uitspraken Aineias’ droombeelden dan weer honend becommentarieert en vermaledijt, zich dan weer in meelevende vervoering laat meeslepen op momenten dat Aineias een ontmoeting met bepaalde schimmen heeft, onder andere die van Elissa en Palinouros. (Hoewel de laatste op dat moment nog met zijn vlot op weg is en dus nog tot de levenden behoort.)
Haar commentaar is uitgesproken negatief ten aanzien van Aineias missie. Het Rijk dat hij moet stichten zal uiteindelijk door machtswellustelingen en ook krankzinnigen worden geleid en een voorbeeld worden voor alle overheersingen die de wereld nog zou leren kennen.
Tot zij er genoeg van heeft. Zij trekt zich terug in haar grot. De bladeren van de gouden tak op de grond, ook die waarop zij haar spreuken geschreven heeft, waaien door haar voetstappen op en komen door elkaar te liggen. Terwijl zij zich terugtrekt voorspelt zij luid wat Aineias straks aan het einde van zijn droom en van de onderwereld te wachten staat:
Gij goden, heersers van het dodenrijk! Gij stille schimmen, Khaos, Phlegethon - oneindig oord van nachtelijk zwijgen! Laat mij openbaren wat mij over wat onder de aarde in het diepste duister schuilt is verteld. (naar Aeneis 6 v. 264-67, v. 893-96)
Er zijn twee poorten van de droom. Door die van hoorn gaan ware schimmen gemakkelijk uit, maar de andere staat te blinken van ivoor, waardoorheen bedrieglijke droombeelden opwaarts rijzen. Daar vind je terwijl de schimmen valse dromen aan je opdringen, de weg terug naar de zon en naar de sterren. (naar drie slotverzen van Dante’s Commedia)
Larnax en tritonschelp (voor het overschot van Misenos) op het toneel, op de vloer voor de rechterwand.
Tussenspel (2)
Referentiemuziek Haendel, recitatief: Frondi tenere e belle, per voi risplenda il fato. (Tere en mooie bladeren, laat het lot u toelachen.)
Nemesis en Aidos, die zich tot nu toe steeds op de achtergrond hadden gehouden, lopen naar de larnax, de tritonschelp en de gouden tak. Zij verlaten het toneel met medeneming van de tritonschelp, de bijna kale gouden tak en een handvol gouden bladeren die door de Sibylla zijn beschreven, en vervolgen hun weg.
Een enigszins tot bedaren gekomen, berustende stem van Elissa’s schim met Haendels Frondi tenere recitatief.
Derde scène
Referentiemuziek Rossi
Hekalene, dochter van Hekate en Selene, priesteres van Apollo’s zuster Artemis in Velia (waar ook Hera’s lusttuin is gelegen) verschijnt bij de grot, waarin onder haar aanvoering Palinouros begraven is. Zijn dode en verminkte lichaam was na de verstening van Skylla door toedoen van Nemesis en haar zuster Hekate aan de zee teruggegeven, en door dolfijnen naar het strand van Velia gebracht. Waar zijn overschot onder het oog van de bevolking aldaar - die door hemelse tekens naar die plek waren gelokt - is verbrand. Hekalene voert een rouwceremonie uit waarbij zij Palinouros vereert en in een aan hem gerichte lofzang aankondigt dat het wrede zoenoffer dat met zijn dood is gebracht, niet alleen tot heil dient van de missie van zijn aanvoerder, maar ook die van de hele mensheid, nu en in de toekomst. Voor een wereld die volgens haar door een toekomstige dichter met Arkadia zal worden geassocieerd; en die zijn lied als volgt zal eindigen:
Nu begint de tijd zoals in de spreuken van Kumai is voorspeld, dat een nieuw tijdperk zal aanbreken en de Maagd en de gouden tijd van Kronos zullen terugkeren. Van grote hoogte gezonden, daalt er een kind uit de hemel neer, dat wereldwijd een gouden geslacht zal doen verrijzen. Wees het genegen: reeds heerst uw Apollo. Zelfs Pan zou erkennen dat hij in Arkadia verslagen is. Kom dan, mijn knaapje, en herken met een lachje je moeder - je moeder, voor wie tien zware maanden een last vormen.(>*1) Toe dan, mijn knaapje: wie niet hun moeder toe hebben gelachen, hen heeft geen god aan zijn tafel geduld, geen godin op haar ligbed.
(Ecloga 4 v. 4-10 en v. 58-63)
Larnax (met Palinouros’ overschot) op het toneel; of op vloer voor de rechterwand, of meer in het midden.
Tussenspel (3)
Referentiemuziek Haendel, recitatief: (alleen het vocale deel): Pompe vane di morte. (Verwaande funeraire praal.)
Hekalene verlaat haar grot met achterlating van de larnax met Palinouros’ overschot.
Enigszins schamperende stem van Elissa’s schim uit de verte met Haendels bovengenoemd recitatief.
Vierde scène
Referentiemuziek Rossi
Tafereel 1. Helena Neaira, dochter van Helena van Sparta én Troia - die op haar beurt als gevolg van de verkrachting door Zeus de dochter van Nemesis is (en nu met haar voormalige echtgenoot op weg is naar Sparta) - is op zoek naar de ingang van de onderwereld geweest in de hoop de schim van Palinouros in het dodenrijk te kunnen bezoeken en hem daaruit levend mee terug te mogen nemen. De Sibylla had haar echter te verstaan gegeven dat dit voor haar als stervelinge niet mogelijk is, ook al is de jonge Helena door haar grootmoeder Nemesis als Muze verheerlijkt. Ze is nu op zoek naar de grot waarin Palinouros is gedood. Zij had dit gebeuren in Eryx op Sicilia, waar ze door Aineias als toekomstige priesteres van zijn moeder Aphrodite achtergelaten was, in een visioen gezien, juist op het moment dat ze daar door Zeus in de stijl van wat haar priesterschap zou inhouden geïnaugureerd zou worden.
Helena Neaira volgt een beek dat zijn weg zoekt door een verdord en sinister woud. Zij weeklaagt over het lot waaraan ze onderworpen is geweest. Hoe zij op brute wijze in de nacht van de val van Troia door Aineias van haar moeder gescheiden werd, op bevel van Aineias door Misenos als oorlogsbuit was meegesleurd en onder vernederende omstandigheden de zwerftocht tot aan Eryx op Sicilia had moeten meemaken. Zij bejammert Palinouros, de enige die het steeds voor haar opgenomen had en naar haar had willen terugkeren zodra hij zijn aanvoerder bij Kumai aan land zou hebben gezet. Zij herbeleeft haar visioen rond zijn dood, hoe Skylla Palinouros verleidde en hij door haar wolfsschoot werd verzwolgen. En hoe zij zelf daarentegen door tussenkomst van haar grootmoeder Nemesis van een verkrachting door Zeus werd gered en naar de berg Helikon gebracht en daar als Muze werd verheerlijkt. Ook hoe zij de berg weer verliet en - net als wat Isis na de dood van Osiris met diens resten had gedaan - op zoek ging naar de stoffelijke resten van Palinouros, en - als een omgekeerde Eurudike - naar zijn schim in de onderwereld. Haar wanhoop ook toen zij in Kumai van Deiphobe te horen kreeg dat een bezoek aan Palinouros’ schim niet was toegestaan, laat staan hem uit de onderwereld mee terug te nemen.
Tafereel 2. Helena Neaira betreedt Skylla’s zeegrot - nu dus een versteende wolfsschoot - waarin Palinouros de dood heeft gevonden. Op een deels boven het water uitstekend rotsplateau bevindt zich een tot steen geworden ei, dat sterk lijkt op het ei dat, na haar verkrachting door Zeus, door Nemesis was gelegd, en waaruit haar moeder is geboren. Helena Neaira bejammert het ei dat de vrucht is van de wellustige en wrede overmeestering van Palinouros door Skylla toen hij door haar betoverende aanblik en door overmacht en eigen overmoed te dicht bij haar in de buurt was gekomen. In extase bezingt zij dat Palinouros’ dood niet voor niets zal zijn geweest en dat zijn offerdood een nieuw en beter tijdperk zal dienen:
Muziek! Muziek! Pure vorm, staten van geluk! Natuur, mythe, moraliteit! En vele gezichten, gezichten gevormd door de tijd! Plekken en schemeringen die ons iets willen zeggen, of ons iets hebben gezegd dat ons niet had mogen ontgaan, of die op het punt staan ons iets te zeggen! De op handen zijnde onthulling die zich niet voltrekt: o schone wereld van de bevallige dingen en het geweten! Van het goede en het schone van de esthetische werkelijkheid.
(naar J.L. Borges, 1952 en W.F. Jackson Knight, 1936)
Zij bedaart en valt terug in een klaagzang op de wijze van Rossi’s Lasciate Averno, waarin ze de hartstochtelijke wens uitspreekt om te mogen sterven, de enige weg voor haar om zich in de onderwereld met Palinouros te kunnen verenigen.
Intussen hebben ook Nemesis en Aidos de grot betreden. Zij leggen bij het versteende ei de tritonschelp en de losse bladeren die ze samen met de kale gouden tak vanuit Kumai hadden meegenomen.
Wanneer Helena Neaira haar lied heeft beëindigd overhandigt Nemesis haar de ontbladerde gouden tak.
Finale
Referentiemuziek Haendel, alleen het instrumentale gedeelte van het recitatief van Pompe vane di morte.
Korte, facultatieve, geprojecteerde tekst (>*2) gericht tot de schepper, provocerend, hilarisch en blasfemisch van aard. De woorden zijn gebaseerd op fragmenten uit Les Chants de Maldoror van Comte de Leautréamont.
Onderwijl hullen beide godinnen hun gezichten in witte sluiers (‘veiling their faces with white robes’, Hesiodos (>*3)).Vervolgens voeren zij Helena Neaira weg. Naar haar geliefde in de onderwereld? Of terug naar haar adoptiezusters op de Helikon?
_________
1. Onze negen maanden als tijdsduur van een zwangerschap stemmen overeen met tien maanden op basis van de maankalender van die tijd, waarin maanden lunaire maanden waren.
2. Deze finale is niet verplicht. Het is aan de dramaturg om die wel of niet te gebruiken - of zelf iets toe te voegen - afhankelijk van de interpretatie op basis waarvan het stuk voor het voetlicht wordt gebracht en of er een ‘slotakkoord’ nodig is. Mijn tekst naar Lautréamont gaat als volgt:
Sterven! Gewiegd door de golven van de zee of boven op een berg! Je weet dat je geen genade te verwachten zult hebben! En dat je vernietiging volkomen zal zijn! Sinds dat een visioen mij de hoogste waarheid heeft onthuld, zijn, bij dag en bij nacht, te veel nachtmerries mij naar de strot gevlogen, om nog de moed... Maar ik zal niet klagen. Ik heb het leven ontvangen als een wond. En zelfmoord verboden het litteken te genezen. Dat de Schepper, ieder ogenblik van Zijn eeuwigheid even diep als de hemel hoog de gapende kloof ziet! Dat is de straf die ik hem opleg.
3. Zie noot 12 van Het verhaal.
|